Archeologie in Bijbelse woestijnen

De wordingsgeschiedenis van het volk Israël vormt één van de meest controversiële vraagstukken in de archeologische en historische wetenschappen. De Exodus uit Egypte, de tocht door de woestijn en de verovering van Kanaän worden uitgebreid in de bijbel beschreven. De Thora, de eerste vijf boeken van Mozes, en het boek Jozua zijn grotendeels hieraan gewijd. Ook in vele andere bijbelboeken wordt hiernaar verwezen, zoals in het volgende gedeelte uit Nehemia 9:9-25.

En Gij hebt aangezien onzer vaderen ellende in Egypte, en Gij hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee; En Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten, en aan al het volk zijns lands… En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepten geworpen, als een steen in sterke wateren. En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen. En Gij zijt neergedaald op den berg Sinaï, en hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hun gegeven rechtmatige rechten, en getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden… En Gij hebt Uw goeden Geest gegeven om hen te onderwijzen; en Uw Manna hebt Gij niet geweerd van hun mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hun dorst. Alzo hebt Gij hen veertig jaren onderhouden in de woestijn; zij hebben geen gebrek gehad; hun klederen zijn niet veroud, en hun voeten niet gezwollen… en Gij hebt hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hadt gezegd, dat zij zouden ingaan om het erfelijk te bezitten. Alzo zijn de kinderen daarin gekomen, en hebben dat land erfelijk ingenomen; en Gij hebt de inwoners des lands, de Kanaänieten, voor hun aangezicht ten ondergebracht, en hebt hen in hun hand gegeven, mitsgaders hun koningen en de volken des lands, om daarmede te doen naar hun welgevallen. En zij hebben vaste steden en een vet land ingenomen, en erfelijk bezeten, huizen, vol van alle goed, uitgehouwen bornputten, wijngaarden, olijfgaarden en bomen van spijze, in menigte… door Uw grote goedigheid (Nehemia 9:9-25 SV).

Men zou verwachten dat deze zaken geplaatst kunnen worden in de archeologie en seculaire historie van de volkeren in het Nabije Oosten. Helaas is dit grotendeels een nog onopgelost probleem. Er zijn weinig concrete archeologische gegevens gevonden. Vele geleerden beschouwen deze zaken als een mythe.

De voormalige district archeoloog van de Negev, wijlen Dr. Rudolph Cohen, heeft veel onderzoek en opgravingen gedaan in de centrale Negev en het aangrenzende deel van de noordoostelijke Sinaï woestijn. Datering van archeologische vondsten werd door hem gebaseerd op aardewerk. Hij kwam tot de conclusie dat in het hele tijdvak van het 2e millennium v.Chr er geen enkele archeologische resten in dit gebied zijn gevonden (Cohen, 1981, 1983). Indien dat juist zou zijn, bestaat er inderdaad een probleem, want Israëls wordingsgeschiedenis heeft in het bovenstaande millennium plaats gevonden. De Negev moet in die tijd ten dele bewoond zijn geweest, want diverse volkeren worden genoemd in relatie tot Israëls tocht door de woestijn, zoals de Amalekieten.

De Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de Hethieten, en de Jebusieten, en de Amorieten wonen op het gebergte; en de Kanaänieten wonen aan de zee, en aan den oever van de Jordaan (Num 13:29 SV). Het woord hierboven vertaald met “zuiden” is het woord “negev” in de Hebreeuwse grondtekst. De eerste militaire aanval tegen het volk Israël in de woestijn na de uittocht uit Egypte werd ondernomen door de Amalekieten (Exodus 17:8-16). Ook nadat het volk Israël in het gebied van Kadesh-Barnea was aangekomen, werd er opnieuw strijd tegen hen gevoerd door de Amalekieten (Numeri 14:45 SV): “Toen kwamen af de Amalekieten en de Kanaänieten, die in dat gebergte woonden, en sloegen hen, en versmeten hen, tot Horma toe”. Waarom zijn er door Dr. Rudolph Cohen en de meeste andere archeologen geen oudheidkundige resten gevonden in de centrale Negev woestijn, die geplaatst kunnen worden in het 2e millennium v.Chr.? Het antwoord op deze vraag relateert aan de techniek van archeologische opgravingen en de methode van datering, zoals hieronder beschreven.

Figuur 1. De Merneptah Stele in het Museum van Cairo. Hierop staat de oudst tot nu toe gevonden verwijzing naar –Israël– in de buiten-bijbelse literatuur. Deze tekst van Farao Merneptah is historisch gedateerd tot 1209 of 1207 v.Chr.

De oudste geschreven tekst met de naam “Israël” als volk staat gegraveerd op de beroemde Stele van Farao Merneptah, tentoongesteld in het Museum van Cairo (Fig. 1). Het woord “stele” komt van het Griekse woord voor een rechtopstaand steenblok, waarin afbeeldingen en/of inscriptie zijn uitgehouwen. De Merneptah Stele, ook wel bekend als de Israël Stele, is een steenblok van zwart graniet, meer dan drie meter hoog. De stele werd ontdekt door de befaamde Britse archeoloog Sir Flinders Petrie in 1896 tijdens opgravingen in de ruïnes van de begrafenistempel van Farao Merneptah in het westen van de oude stad van Thebe (Luxor), gelegen in zuidelijk Egypte. De inscripties in de Merneptah Stele werden gegraveerd in het 5e regeringsjaar van deze farao van de 19e Dynastie, ca. 1209 of 1207 v.Chr. De historische datering van de Merneptah Stele plaatst deze buiten-bijbelse vermelding van het volk Israël (Fig. 2) in de bijbelse periode van de Richteren.

Figuur 2. Het gedeelte van de Merneptah Stele waarop –Israël– staat geschreven in Egyptische hiëroglyfen is gearceerd. De drie karakter tekens aan de linkerkant, vrouw, man en een gebogen werpstok, samen met drie verticale strepen onder de vrouw en man, duiden aan dat Israel een volk is in deze tijd, ca. 1209 v.Chr, woonachtig in of nabij Kanaän, volgens de bijbehorende tekst (Rainey, 2001). http://www.sas.upenn.edu/~jtigay/nelc150slides/slide3.html

Hoe was de centrale Negev woestijn bevolkt ten tijde van Farao Merneptah en daarvoor? Hiervan is uitermate weinig bekend. Het is belangrijk om de lezer te wijzen op het verschil tussen vondsten, zoals de Merneptah Stele met historische inscripties, die nauwkeurig gedateerd kunnen werden met de Egyptische chronologie, en archeologische opgravingen in de centrale Negev of Sinaï woestijn van bodemlagen waarvan veel moeilijker de ouderdom kan worden bepaald. Resten van aardewerk kunnen een aanwijzing geven, soms tamelijk nauwkeurig, soms een ruwe schatting, hoe oud een bepaalde laag in een opgraving kan zijn. Echter in de centrale Negev en Sinaï woestijn domineert in de Bronstijd en IJzertijd het zogenaamde “Negev” aardewerk. Dit type keramiek is met de hand gevormd en niet op een draaischijf gemaakt. Het komt voor in het 3e, 2e en 1e millennium v.Chr. De uitermate wijde spreiding van het “Negev” aardewerk in de tijd maakt het ongeschikt (niet diagnostisch) om met enige precisie de ouderdom te schatten van een bepaalde archeologische laag.

Figuur 3. Voorbeelden van “Negev” aardewerk uit de noordoostelijke Sinaï woestijn (Cohen and Bernick-Greenberg, 2007).

Datering van archeologische vondsten met onafhankelijke wetenschappelijke methoden is daarom heel erg belangrijk, ook om relaties te kunnen maken in de tijd met de Egyptische historie (Bruins, 2010). Prof. Dr. H.J. Bruins, die hoogleraar is aan de Ben-Gurion Universiteit en al meer dan 30 jaar woont in de centrale Negev, heeft als eerste kunnen aantonen, in samenwerking met de Universiteit van Groningen, dat er wel degelijk archeologische resten zijn in deze woestijn en in het aangrenzende gebied van de Sinaï, welke dateren uit het 2e millennium v.Chr. (Bruins, 1986; Bruins en van der Plicht, 2005, 2007; Bruins et al., 2012). Hij heeft in de jaren tachtig samengewerkt met Dr. Rudolph Cohen en kent daarom de methodologie van archeologische opgravingen en datering met behulp van aardewerk, die door deze archeoloog werd toegepast en nog steeds gangbaar is. Echter de problemen van deze methodiek in relatie tot de historische chronologie van Egypte werd door Bruins (2010) gepubliceerd in het gezaghebbende wetenschappelijk tijdschrift Science, waarbij het grote belang van onafhankelijke wetenschappelijke datering gebaseerd op radioactieve koolstof essentieel is.

Archeologische opgravingen in de Negev woestijn, gedeeltelijk gesponsord door de Stichting Midbar Foundation

Resten van een oud woestijndorp, Horvat Haluqim genaamd (de h wordt als een ch uitgesproken), gelegen in de centrale Negev, werden voor het eerst opgegraven in de jaren 70 door Dr. Rudolph Cohen (1976).

Figuur 4. The locatie van het archeologische woestijndorp Horvat Haluqim met zijn drie parallelle valleien, die ca. 70 oude landbouwterrassen bevatten, is gemarkeerd door een vierkant. Moderne landbouwvelden en huizen van Kibbutz Sede Boker zijn zichtbaar in het onderste deel van deze satellietafbeelding van Google Earth®. Bron: Bruins et al., 2012.

Het dorp bevat restanten van diverse woningen, een klein fort, en drie geterrasseerde valleien (wadis) met ongeveer 70 oude landbouwvelden, die werden onderzocht door Bruins (1986). De stenen terrasmuren zorgden ervoor dat bij flinke regenval een deel van het afstromend regenwater (runoff) op elk landbouwterras werd vastgehouden en kon doordringen in de ondergrond. Aldus was landbouw mogelijk in de woestijn (Evenari et al., 1982; Bruins, 1986). De meeste opgegraven resten van gebouwen werden door Cohen (1976) gedateerd, op grond van het weinige gevonden aardewerk dat op een draaischijf was gemaakt, als behorend tot de IJzertijd, waarbij zijn voorkeur uitging naar de 10e eeuw v.Chr. Echter de nieuwe opgravingen onder leiding van Bruins (Fig. 5), waarbij de archeologische bodem in meer detail wordt onderzocht en wetenschappelijke ouderdom metingen worden toegepast, laten zien dat dit dorp al eerder bewoond was in de Late Bronstijd, ca 1550-1200 v.Chr. Bovendien zijn er ook dateringen die jonger zijn in de Late IJzertijd en in de Perzische Periode. Ook in de Romeinse tijd en Vroeg-Arabische Periode werd dit dorp ten dele gebruikt. Kortom, de wetenschappelijke dateringen laten veel meer gedetailleerde tijdsperioden zien, waarin dit woestijndorp bewoond was of waarin de landbouwterrassen werden gebruikt (Bruins et al., 2012).

Figuur 5. Archeologische opgravingen in Horvat Haluqim (centrale Negev woestijn) onder leiding van Prof. Dr. H.J. Bruins. Op de achtergrond een fort uit de Romeinse tijd, opgegraven in de jaren 70 door Dr. Rudolph Cohen (1976). Een nog niet eerder onderzochte plek met nauwelijks waarneembare resten van muren wordt in deze nieuwe opgraving voorzichtig centimeter voor centimeter afgegraven (foto © H.J. Bruins, 2009).

Figuur 6. Dezelfde archeologische opgravingen als op de vorige foto hebben nu een dieper niveau bereikt. De muren zijn duidelijker zichtbaar. Op de achtergrond is een geterrasseerde vallei (wadi) te zien met stenen muren van oude landbouwterrassen (foto © H.J. Bruins, 2009).

            Er is doorgaans weinig aardewerk aanwezig in de diverse archeologische lagen in dit oude woestijndorp. Bovendien zijn verreweg de meeste potscherven van het “Negev” type, met de hand gevormd, en helaas niet geschikt om de ouderdom te schatten, zoals hierboven beschreven. Organische resten gevonden in de opgravingen, zoals verkoolde plantenresten en dierenbotten, zijn daarom uitermate belangrijk om de ouderdom van een archeologische bodemlaag te bepalen. Deze metingen worden verricht op het Centrum voor Isotopen Onderzoek aan de Universiteit van Groningen (Van der Plicht and Bruins, 2001). Ruim 20 jaar geleden waren er vrij grote organische monsters nodig van tenminste 5 gram of meer om de ouderdom ervan te kunnen meten. Met de technische ontwikkelingen in de jaren 90 van de zogenaamde Accelerated Mass Spectrometer (AMS) zijn nu veel kleinere organische monsters, in de orde van milligrammen, geschikt om de ouderdom te bepalen. Eén verkoolde graankorrel, van bijvoorbeeld tarwe of gerst, bevat voldoende organisch materiaal (koolstof) voor meting van de ouderdom.

De opgegraven oudheidkundige bodemlagen worden ook onderzocht op microscopische schaal. Hierdoor kunnen in deze lagen belangrijke archeologische bestanddelen worden ontdekt, die met het blote oog niet zichtbaar zijn. Hiertoe worden met een speciale techniek van een geselecteerd bodemprofiel tijdens de opgravingen onverstoorde bodemmonsters genomen met een omvang van 7,5 cm hoog, 7,5 cm breed en 3 cm dik. De positie van het bodemmonster in het profiel, wat onder en boven is, wordt op de monsterdoos aangegeven. Vervolgens worden deze verzegelde bodemmonsters verzonden naar een gespecialiseerd laboratorium, waar ze onder vacuüm worden verhard met een uiterst vloeibare epoxy lijm. Deze epoxy dringt in de bodem door, zoals vocht wordt opgenomen door een spons, en vervangt de lucht in alle open ruimtes tussen de bodemkorrels en andere bodembestanddelen. Na verloop van ruim een maand is het bodemmonster keihard geworden en wordt er met een speciale diamantzaag een dunne plak van afgezaagd met een dikte van ca. 6 mm. Deze afgezaagde plak van het verharde bodemmonster wordt gelijmd op een glasplaat en vervolgens afgeslepen tot een dikte van slechts 0.03 mm. Nu is de zogenaamde slijpplaat gereed en kan onder de microscoop bestudeerd worden. De slijpplaat laat de onverstoorde relaties zien tussen alle bodembestanddelen, zoals deze zich in situ bevinden in de archeologische laag, waarvan het monster is genomen (Fig. 7).

Figuur 7. Een voorbeeld van het microscoop onderzoek (Bruins en Jongmans, 2012) in het kader van de archeologische opgravingen te Horvat Haluqim. De foto laat een onderdeel zien van de slijpplaat afkomstig uit een bodemlaag op een diepte van 75-82 cm, in landbouwterras 7 van de oostelijke vallei (wadi). In het midden van de foto is een bruingeel botfragment zichtbaar, waarschijnlijk van een schaap of geit, ter grootte van 0.6 bij 0.4 mm. Bovendien zijn er diverse kleine zwarte deeltjes zichtbaar, kleiner dan 0.1 mm. Dit zijn verkoolde plantenresten. Hieruit blijkt dat de mens in het verre verleden de bodem van dit landbouwterras heeft bemest met keukenafval, bestaande uit as van kookvuren met verkoolde plantenresten en stukjes dierenbot overgebleven van het eten van vlees bij de maaltijd (foto © H.J. Bruins).

            De gangbare mening onder vele archeologen is dat in de centrale Negev en aangrenzende Sinaï woestijn geen archeologische resten zijn gevonden in het lange tijdvak tussen de Vroeg Brons/Midden Brons overgangsperiode van ca. 2300-2000 v.Chr. en de IJzertijd IIA periode van ca. 950 v.Chr. Deze mening berust op de archeologische verkenningen en opgravingen verricht door Dr. Rudolph Cohen en zijn medewerkers, waarbij de datering is gebaseerd (geschat) op aardewerk. Dus volgens deze archeologische methodologie is het gehele 2e millennium v.Chr. afwezig in deze bijbelse woestijngebieden. De opgravingen van Prof. Dr. H.J. Bruins, die als eerste de oude landbouwterrassen heeft onderzocht en die meer gedetailleerde opgravingstechnieken gebruikt gericht op de archeologische bodem-stratigrafie, hebben echter aangetoond dat er wel degelijk archeologische resten zijn in dit zogenaamde “lege” millennium. Een essentieel onderdeel van deze opgravingen is de samenwerking met de Universiteit van Groningen, waar de wetenschappelijke ouderdom bepalingen zijn verricht van organische monsters (verkoolde planten, zaden en dierenbotten) gevonden bij deze oudheidkundige bodemonderzoekingen (Bruins, 1986; Bruins en Van der Plicht, 2005, 2007; Bruins et al., 2012; Van der Plicht en Bruins, 2001).

            Er is nog veel werk te verrichten met deze geavanceerde methodologieën. Diverse archeologische opgravingen in de Negev woestijn, onder leiding van Prof. Dr. H.J. Bruins (Ben-Gurion Universiteit), staan op het programma. De Stichting Midbar Foundation hoopt deze belangrijke onderzoekingen, die mogelijk meer inzicht kunnen geven aangaande de wordingsgeschiedenis van het volk Israël en de relaties met de archeologie en seculaire geschiedenis, financieel te kunnen ondersteunen.

            Om de lezer een beeld te geven van de onkosten, die met dit soort opgravingen gepaard gaan:

  • Het maken van een slijpplaat voor microscopisch onderzoek van archeologische bodemlagen kost ongeveer € 90 per monster.
  • Het bepalen van de ouderdom aan de Universiteit van Groningen van organisch materiaal (dierenbot of verkoolde plantenresten) uit een archeologische bodemlaag kost € 424 per monster.
  • Daarnaast zijn er nog allerlei andere technieken van archeologisch onderzoek die geld kosten, zoals:
  • Gedetailleerde luchtfoto’s van archeologische vindplaatsen.
  • Datering van kwartskorrels met Optically Stimulated Luminescence (OSL) om de ouderdom van cisternen (waterputten) te kunnen bepalen. Dit laatste is heel belangrijk, omdat waterputten in de woestijn van essentieel belang waren voor zowel bewoners als reizigers. De ouderdom van waterputten (cisternen) in de Negev woestijn is een nog onontgonnen archeologisch onderzoeksgebied.

Literatuur verwijzingen

Bruins, H.J. (1986) Desert Environment and Agriculture in the Central Negev and Kadesh-Barnea during Historical Times. Ph.D. Dissertatie, Wageningen Universiteit; Stichting Midbar Foundation, Nijkerk (ISBN 90-7166-601-8).

Bruins, H.J. (2010) Dating Pharaonic Egypt. Science 328(5985): 1489-1490.

Bruins, H.J. and Jongmans, A. (2012) Micromorphology of ancient agricultural Terraces in the Negev Desert, Horvat Haluqim (Israel). In Poch, R.M., Casamitjana, M. and Francis, M.L. (eds.) Proceedings of the 14th International Working Meeting on Soil Micromorphology.International Union of Soil Sciences & University of Lleida, Lleida, ISBN: 978-84-615-9132-9, pp. 292-295.

Bruins, H.J. and Van der Plicht, J. (2005) Desert settlement through the Iron Age: radiocarbon dates from Sinai and the Negev highlands. In T.E. Levy and T. Higham (eds.) The Bible and Radiocarbon Dating: Archaeology, Text and Science. Equinox, London, pp. 349-366.

Bruins, H.J. and Van der Plicht, J. (2007) Radiocarbon dating the ‘Wilderness of Zin’. Radiocarbon 49(2): 481-497.

Bruins, H.J., van der Plicht, J. and Haiman, M. (2012). Desert habitation history by 14C dating of soil layers in rural building structures (Negev, Israel): Preliminary results from Horvat Haluqim. Radiocarbon 54(3-4): 391–406.

Cohen R. (1976) Excavations at Horvat Haluqim. Atiqot 11:34–50.

Cohen, R. (1981) Did I excavate Kadesh-Barnea? Biblical Archaeological Review 7(3): 20–33.

Cohen, R. (1983) The mysterious MBI people: Does the Exodus tradition in the Bible preserve the memory of their entry into Canaan? Biblical Archaeological Review 9(4):16–29.

Cohen, R. and Bernick-Greenberg, H. (2007) Excavations at Kadesh Barnea (Tell El-Qudeirat) 1976–1982. vol.1 Text; vol. 2, Plates, Plans, and Sections. Israel Antiquities Authority, Jerusalem.

Evenari, M., Shanan, L., Tadmor, N.H. (1982) The Negev: The Challenge of a Desert, 2nd revised edition. Harvard University Press, Cambridge MA.

Rainey, A.F. (2001) Israel in Merneptah’s Inscription and Reliefs. Israel Exploration Journal 51: 63.

Van der Plicht, J. and Bruins, H.J. (2001) Radiocarbon dating in Near-Eastern contexts: confusion and quality control. Radiocarbon 43(3):1155-1166.